Voorgeschiedenis

Het dorpsbestuur van Baardwijk heeft pas vanaf 1650 geregelde notulenboeken nagelaten. Eerdere registers zijn of al vroeg verloren gegaan of wellicht niet eens gemaakt. Beide mogelijkheden wijzen op een gebrekkige dorpsadministratie. Baardwijk was hierin geen uitzondering; hetzelfde kan gezegd worden van de omliggende plaatsen. Kenmerkend voor dit dorp is de grote invloed van de heer op lokale zaken. Een heer bezat een aantal economische en politieke rechten in zijn heerlijkheid. Hij benoemde schout, secretaris, schepenen en meestal ook een gedeelte van het college van burgemeesters. Meestal woonde deze heer ver weg en bemoeide hij zich weinig met het dorp.

De heren van Baardwijk echter beperkten zich meestal niet tot het innen van het geld dat hun bezit opbracht en het benoemen van voorgedragen dorpsbestuurders. Zij grepen regelmatig, gewoonlijk via hun rentmeesters, actief in. Dit bleek bijvoorbeeld in 1749. Tussen schout en regenten was een hooglopende ruzie ontstaan over de plaats waar men diende te vergaderen. Het dreigde tot een proces te komen. Op dat moment greep de heer van Baardwijk door zijn rentmeester in.

Het bestuur had de voorgaande eeuw geen vaste vergaderplaats gehad. Dan kwamen zij samen bij de secretaris en dan weer bij de schout.

Rentmeester Francois van den Broek decreteerde dat zo spoedig mogelijk een betere plaats gevonden diende te worden. Zo lang dit nog niet gelukt was, zou de magistraat bij de weduwe Van Vessem blijven vergaderen. Van den Broek benadrukte nog eens dat alleen de heer het recht had om een plaats tot raadkamer te bestemmen.

Zeker vanaf 1767 gebruikte het Baardwijks bestuur een vaste raadkamer. In de periode tussen dat jaar en 1819 vermeldde men consequent dat de vergaderingen in de ‘Regthuijze van Baartwijk’ gehouden werden. Dit huis vormde een herkenbare plaats binnen het dorp, maar was niet volledig bestemd als raadhuis. Op de naamdag van koning Lodewijk Napoleon in 1806 droeg het dorpsbestuur bij aan de feestelijkheden door 's avonds het rechthuis te illumineren. Helaas is het onmogelijk om de plaats van dit pand te bepalen, daar de eigenaar niet bekend is. De rechtspraak in Baardwijk zal waarschijnlijk in dezelfde ruimte gedaan zijn als de vergaderingen van het dorpsbestuur.

 

Over de reden waarom rond 1819 het gemeentebestuur het oude rechthuis verliet tasten we in het duister. Voor een jaar vonden de vergaderingen plaats bij Gosuinus van Heijst. Hij was zowel secretaris van Waalwijk als schout en secretaris van Baardwijk. Zijn woning bevond zich in Waalwijk. Derhalve ontstond in 1819/20 de vreemde situatie dat het dorpsbestuur van Baardwijk in de buurgemeente vergaderde.

Het jaar daarop ontving van Heijsts opvolger in het schoutambt, Joannes Floris, de raad. Zijn opvolger, Johannes Loeff nam deze taak in 1830 over. Ook Hendrikus Loeff, die in 1842 burgemeester werd, zette de traditie voort. Hij was tevens secretaris en hield daarom ook de secretarie aan huis. Ook zijn voorgangers hadden thuis hun kantoor. De huur voor de raadkamer was geleidelijk opgevoerd van f 25,- naar f 45,- per jaar. Het raadslid L. van der Bijl vond in 1854 dit bedrag te hoog. Hij vroeg zich af of de raad niet in het in 1850 door de gemeente aangekochte huis kon samenkomen. Dit pand diende als veldwachterswoning en bergplaats voor de brandspuit. Het was midden in het dorp gelegen. Burgemeester Loeff echter meende dat bij een verhuizing de kosten uiteindelijk hoger zouden uitvallen. Het voorstel werd niet aangenomen.

Pas in 1872 verplaatste men de raadkamer en secretarie naar een pand van de gemeente. Dit was oorspronkelijk een woonhuis. De gemeente kocht het voor f 2.300,- onder voorwaarde dat de voormalige eigenaar, het raadslid Laurens van Heijst, met zijn vrouw gedurende hun beider leven in een gedeelte van het huis mochten blijven wonen. Vijf jaar later nam de gemeente het gehele pand in gebruik. De weduwe Van Herpt werd een andere woonruimte ter beschikking gesteld. Dit provisionele raadhuis stond op een centrale plaats. Direct ten noorden van het pand lag de hervormde kerk. Op nagenoeg dezelfde locatie zou in 1879 het nieuwe raadhuis verrijzen.


Op zoek naar een raadhuis

Het gemeentebestuur van Baardwijk was in 1877 druk bezig om een geschikt ontwerp voor een gemeentehuis te zoeken. Een commissie uit de raad ondernam een excursie naar Boxtel om aldaar het in 1876 gebouwde raadhuis te beoordelen. Een paar maanden later kwam de burgemeester met een ander voorstel. De architect Verhoekt uit Heusden had een tekening gemaakt voor een raadhuis naar het voorbeeld van dat in Haarsteeg. Na een inspectie ter plaatse waren de vroede vaderen zeer te spreken over dit ontwerp. Men besloot om zo spoedig mogelijk de aanbesteding te laten verrichten. Deze geschiedde op 1 juli 1878. Laagste inschrijver was Peter van Hulten, die voor f 9.060,- de bouw mocht uitvoeren.


Het nieuwe en eerste raadhuis van Baardwijk

Op 12 november 1879 onderbrak burgemeester H. Loeff de vergadering. Het raadhuis was gereed. Het gehele gemeentebestuur verliet de zaal om de nieuwe aanwinst aan de Loeffstraat 107 in ogenschouw te gaan nemen. Bij terugkeer was de stemming zeer tevreden. Baardwijk had zijn eerste en laatste raadhuis.

Het nieuwe raadhuis van Baardwijk staat aan de noordzijde van de straat. 


Ontheffing diensten

De opheffing van de gemeenten Waalwijk, Baardwijk en Besoyen in 1922 had tot gevolg dat er twee raadhuizen overbodig werden. Alleen dat van Waalwijk, het oudste van de drie, bleef in gebruik. Het raadhuis van Besoijen kon voor f 700,- verbouwd worden tot woonhuis. Voor het Baardwijks gemeentehuis zou dit een te kostbare ingreep worden. In afwachting van een betere bestemming werd een gedeelte voor een lage prijs als woonhuis verhuurd, een ander deel werd gebruikt voor een cursus van de R.C. Boerenbond en Waalwijks Belang richtte er een Oudheidkamer in.


Latere functies | Oudheidkamer

De in 1907 opgerichte vereniging ‘Waalwijks Belang’ gaf In 1912 een ‘Gids voor Waalwijk en omgeving’ uit. Van de hand van F.H.M. Ouwerling was daarin een beschrijving van de Waalwijkse geschiedenis opgenomen. In een ander artikel, waarin ook Vincent Cleerdin werd geciteerd, werd de lezer geattendeerd op de schilderachtige omgeving van Waalwijk. Als bewijsstukken werden daaraan voor die tijd uitstekende foto’s toegevoegd.

Uiteraard zou men kunnen opmerken dat deze Gids voor Waalwijk en omgeving een hoog VVV-gehalte had. Dat het verleden Waalwijks Belang echt dierbaar was, bewijst het feit dat deze vereniging na de gemeentelijke herindeling in 1922 in het voormalige raadhuis van Baardwijk een Oudheidkamer inrichtte. Met dit opmerkelijke initiatief was Waalwijks Belang menig plaats in de provincie ver vooruit. Helaas was deze Waalwijkse Oudheidkamer slechts een kort leven beschoren. In 1931 werd het voormalige raadhuis gesloopt en daarmee kwam ook aan deze eerste Waalwijkse heemkunde-activiteit een einde.

Kort daarna is er opnieuw sprake van geweest in Waalwijk een Oudheidkamer op te zetten. De aanleiding daartoe was dat het reeds 150 jaar bestaande Waalwijkse gilde St. Crispijn en Crispinianus in problemen zat. Al jaren leidde het een kwijnend bestaan en omdat van een actief verenigingsleven geen sprake meer was, besloot het bestuur in 1932 tot opheffing over te gaan en de bezittingen te verkopen. Nu is het goed mogelijk dat in de Oudheidkamer te Baardwijk naast voorwerpen die het leven en werken van schoenmakers illustreerden, ook zilveren schilden van dit gilde werden tentoongesteld. Uit briefwisseling van het gemeentebestuur met het bestuur van dit gilde, d.d. 23 maart 1932, blijkt in ieder geval dat deze op dat moment al in het bezit van de gemeente waren. Naar aanleiding van berichten in De Echo van het Zuiden over de opheffing, vroeg het gemeentebestuur daarom aan het gilde om de overige bezittingen, zoals het archief, de vaandels enz. gratis aan de gemeente af te staan om deze later onder te brengen in een Oudheidkamer in het nieuw te bouwen gemeentehuis. Vooral het motief dat het college van B & W daarbij gebruikte, is interessant en past in het heemkundig gedachtengoed: ‘Door deze daad van burgerzin’, zo werd aan het bestuur van het gilde voorgehouden, ‘helpt u mede aan den bouw der geschiedenis van onze plaats en voorkomt u, dat deze stukken voor de geschiedenis verloren gaan’. Op 23 april 1932 reageerde het gilde positief op dit verzoek en werd meegedeeld dat drie vaandels, enkele boeken, een portret van een gewezen hoofdman en het daarbij horende diploma ter beschikking van de gemeente werden gesteld. De voorwaarde was wel dat de tegenwoordige leden van het gilde de gelegenheid kregen op een daarvoor geschikte dag gratis de Oudheidkamer te bezichtigen. Uiteraard gingen B & W hiermee akkoord en 3 mei 1932 werd al aan het gilde geschreven dat de voorwerpen binnen enkele dagen door gemeentewerken zouden worden opgehaald. Ook zou het bestuur ervan in kennis warden gesteld als de Oudheidkamer was ingericht. Dit bericht heeft het gilde echter nooit ontvangen, want verder dan plannen is men in 1932 niet gekomen.


Sloop

In 1930 liep een aantal Baardwijkers met het idee rond om in hun voormalige gemeente een muziekkiosk op te richten. Zij bespraken hun plannen met burgemeester Moonen, die hun initiatief toejuichte. Hij had alleen bezwaar tegen de voorgenomen situering. Het was de bedoeling om de kiosk op de hoek Loeffstraat – Baardwijksestraat te bouwen maar Moonen vond dit om verkeerstechnische redenen geen goede oplossing. Hij opperde het plan om het raadhuis van Baardwijk af te breken en de kiosk op het aldus ontstane plein te plaatsen.

Het kioskcomité nam dit voorstel over en verzocht via officiële weg aan het gemeentebestuur om in die richting te beschikken. Ook J. Loeff, J.M. Klijn en G. Pulles, de Baardwijkse raadsleden, stonden achter het plan. Ondertussen was uitgelekt dat het oude raadhuis gesloopt dreigde te worden. Er ontstond een groot rumoer onder de Baardwijkse bevolking omdat men meende dat alles al besloten was. Velen betreurden dat het symbool van hun eigen identiteit zou verdwijnen. Desondanks keurde de raad op 30 december 1930 de plannen goed. In april 1931 werd het raadhuis afgebroken. Als troost voor het verlies gebruikte men 7.000 stenen uit de afbraak voor de bouw van de kiosk. Daarnaast werden de twee gevelstenen ter gedachtenis aan de eerste steenlegging van het oude raadhuis ingemetseld.

Afbeelding: De twee originele gevelstenen van het raadhuis.


Kiosk

In 1954 werd de kiosk gesloopt. Het Baardwijks patronaat, dat gehuisvest was in het gebouw van de Openbare Lagere School achter de kiosk, werd uitgebreid tot een gemeenschapshuis. De grote zaal werd vernieuwd en de nis verdween, waardoor het patronaatsgebouw een prachtig vooraanzicht kreeg. Het gemeenschapshuis werd het verzamelcentrum van het Baardwijkse verenigingsleven.